zondagspubliek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zondagspubliek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zon·dags·pu·bliek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zondag zn en publiek zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zondagspubliek | zondagspublieken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het zondagspubliek o
- groep bezoekers die op zondag naar een evenement gaan
- ▸ Bij het lezen van de waarschuwing kwam de kriebelhoest al opzetten. Tussen de aria’s door gaf het zondagspubliek zich hieraan over, variërend van bescheiden kuchjes, tot de onmiskenbare rokerhoest en ernstige blafhoest, vanuit onderin de longen.[1]
- ▸ Het lagere bezoekersaantal wijt woordvoerder Ter Beek aan het missen van „zondagspubliek”, doordat er op zondag geen open dag heeft plaatsgehad.[2]
Gangbaarheid
- Het woord zondagspubliek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Geschreven door:Kevin van Vliet“Laat Patricia Paay de hele Matthäus Passion uitzitten, zonder te hoesten” (06/11/2017), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron “Omgekomen sergeant op open dag herdacht” (11-06-2007), Reformatorisch Dagblad
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.