zoomlens

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zoomlens    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zoom·lens
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lens met variabele brandpuntsafstand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1958 [1]
  • samenstelling van  zoom  en  lens 
enkelvoud meervoud
naamwoord zoomlens zoomlenzen
verkleinwoord zoomlensje zoomlensjes

Zelfstandig naamwoord

dezoomlensv/m

  1. een lens waarmee kan worden ingezoomd op iets ver wegs.

Gangbaarheid

  • Het woord zoomlens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.