zottebol

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zottebol    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɔtəˌbɔl/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zot·te·bol
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zottebol zottebollen
verkleinwoord zottebolletje zottebolletjes

Zelfstandig naamwoord

dezottebolm

  1. iemand die dwaas of grappig is of doet
    • Dat zal een pots zyn; maar ik laat hem zulks niet blyken.
      Hoe zal die Zottebol straks op zyn neus staan kyken.
       [2]
  2. (spel) een afgeplatte bol waarmee met zottebolt

Werkwoord

vervoeging van
zottebollen

zottebol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
    • Ik zottebol. 
  2. gebiedende wijs van zottebollen
    • Zottebol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
    • Zottebol je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zottebol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
59 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Florent Carton Dancourt (vert. Abraham de Wit de Jonge)
    Het hofstee leeven: kluchtspel, vierendertigste tooneel. (1697)
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.