zuinig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zuinig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzœynəx/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zui·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spaarzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
  • afleiding van zuin met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zuinigzuinigerzuinigst
verbogen zuinigezuinigerezuinigste
partitief zuinigszuinigers-

Bijvoeglijk naamwoord

zuinig

  1. voorzichtig met het uitgeven van geld of andere kostbare zaken
    • Zuinig autorijden is niet alleen goed voor je portemonnee. 
     Voor England was het een sport om zo zuinig mogelijk te leven.[3]
     Mijn vrouw had vroeger een abonnement op de Vrekkenkrant (een tijdschrift dat een eenvoudige en zuinige levenswijze wilde promoten.[3]
  2. terughoudend, weifelend of licht teleurgesteld/sip
    • Hij keek met een zuinige blik. 
  3. (techniek) weinig energie verbruikend
    • De auto's krijgen steeds zuinigere motoren. 
  4. onbetrouwbaar
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] zuinig aan doen
    proberen zoveel mogelijk uitgaven te vermijden
  • [1] zuinig met zijn woorden zijn
    weinig zeggen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zuinig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.