zwemploeg
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zwemploeg (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzwɛmplux / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- zwem·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zwem ww en ploeg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwemploeg | zwemploegen |
verkleinwoord | zwemploegje | zwemploegjes |
Zelfstandig naamwoord
de zwemploeg v / m
- zwemmers die als groep aan wedstrijden meedoen
- Suriname nam ditmaal alleen met een zwemploeg deel. [1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord zwemploeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemploeg" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Stutgard, R.W.De eerste Surinaamse sportencyclopedie (1893-1988) (1990) Alberga, Paramaribo; ISBN 9991494936; p. 138; geraadpleegd 2017-02-25
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.