zwemploeg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwemploeg    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzwɛmplux/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zwem·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemploeg zwemploegen
verkleinwoord zwemploegje zwemploegjes

Zelfstandig naamwoord

dezwemploegv/m

  1. zwemmers die als groep aan wedstrijden meedoen
    • Suriname nam ditmaal alleen met een zwemploeg deel. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord zwemploeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.