él

Hongaars

Uitspraak
  • Geluid:  él    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈeːl/

Werkwoord

él

  1. leven

Zelfstandig naamwoord

él

  1. hoek

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / jeːl /
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Oudnoordse zelfstandige naamwoord él
Klasse n
sterk
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   él     élið     él     élin  
genitief   éls     élsins     élja     éljanna  
datief   éli     élinu     éljum     éljunum  
accusatief   él     élið     él     élin  

Zelfstandig naamwoord

él, o

  1. (meteorologie) hagelbui
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • regnskúr
  • rigning

Zelfstandig naamwoord

él

  1. accusatief onbepaald onzijdig enkelvoud van él

él

  1. accusatief onbepaald onzijdig meervoud van él

él

  1. accusatief onbepaald onzijdig meervoud van él

Spaans

Persoonlijk voornaamwoord

él

  1. hij
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.