Betrug
Duits
Uitspraak
- IPA: /bə'tʀuːk/
Woordafbreking
- Be·trug
Zelfstandig naamwoord
Betrug m
- oplichterij, oplichting
- «Er ist nur auf Betrug aus.»
- Hij is enkel op oplichterij uit.
- «Er ist nur auf Betrug aus.»
Verbuiging
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| nominatief | der Betrug | die Betrüge |
| genitief | des Betrug(e)s | der Betrüge |
| datief | dem Betrug(e) | den Betrügen |
| accusatief | den Betrug | die Betrüge |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.