Implantat

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Implantat    (hulp, bestand)
  • IPA: ɪmplanˈtaːt
Woordafbreking
  • Im·plan·tat
enkelvoud meervoud
nominatief das Implantatdie Implantate
genitief des Implantats
Implantates
der Implantate
datief dem Implantatden Implantaten
accusatief das Implantatdie Implantate

Zelfstandig naamwoord

Implantat, o

  1. (medisch), (tandheelkunde) implantaat
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.