implantaat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  implantaat    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • im·plan·taat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord implantaat implantaten
verkleinwoord implantaatje implantaatjes

Zelfstandig naamwoord

hetimplantaato

  1. (medisch) een stof, voorwerp, toestel etc. dat in een lichaam wordt aangebracht
    • Een pacemaker is een implantaat. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord implantaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.