Koningsdag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Koningsdag    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkonɪŋzˌdɑx/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • Ko·nings·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Koningsdag Koningsdagen
verkleinwoord Koningsdagje Koningsdagjes

Zelfstandig naamwoord

deKoningsdagm

  1. (feest) nationale feestdag in Nederland (27 april) op de verjaardag van de koning
    • Koningsdag valt meestal op 27 april, behalve als dit een zondag is want dan wordt het 26 april. 
  2. (feest) nationale feestdag in België (15 november) ter ere van de Belgische koning.
     De koninklijke familie viert op 15 november Koningsdag met een Te Deum in de Brusselse Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal. Het is het feest ter ere van de koning, maar het wordt een viering in beperkte kring. Alleen koning Albert en koningin Paola en hun schoonzoon prins Lorenz hebben hun komst aangekondigd.[1]
Verwante begrippen
  • mannelijke vorm van Koninginnnedag

Gangbaarheid

  • Het woord Koningsdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Wim Dehandschutter
    “Astrid en Laurent blijven weg van viering Eenzame Koningsdag voor Albert en Paola: geen van hun kinderen komt mee vieren” (07-11-2019) op nieuwsblad.be
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.