Tischler

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Tischler    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈtɪʃlɐ /
Woordafbreking
  • Tisch·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan de Laatmiddelhoogduitse zelfstandige naamwoorden tischler en tischer (= kistenmaker)
enkelvoud meervoud
nominatief der Tischlerdie Tischler
genitief des Tischlersder Tischler
datief dem Tischlerden Tischlern
accusatief den Tischlerdie Tischler

Zelfstandig naamwoord

Tischler, m

  1. (beroep) meubelmaker, schrijnwerker, timmerman
Synoniemen
  • Möbelmacher
  • Schreiner [1]
Afgeleide begrippen
  • Tischlerei
  • Tischlerhandwerk
  • Tischlerin (vrouwelijke vorm)
  • tischlern
  • Tischlerwerkstatt
Opmerkingen
  1. Möbelmacher, Tischler en Schreiner zijn regionaal verschillende benamingen voor hetzelfde beroep.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.