aannemer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aannemer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanemər / (3 lettergrepen): /ˈaːneːmər/
Woordafbreking
- aan·ne·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aannemer | aannemers |
verkleinwoord | aannemertje | aannemertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aannemer m
- (beroep) iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs
- ▸ Toch heb ik die Waalse aannemer drie weken geleden gebeld en gevraagd om dat twee meter hoge hekwerk rond mijn tuin te bouwen.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- aannemerij, aannemersbedrijf, aannemerscombinatie, aannemersfirma, aannemersmaterieel, aannemerswereld
Vertalingen
1. iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs
Gangbaarheid
- Het woord aannemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aannemer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ aannemer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.