aanpalend

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanpalend    (hulp, bestand)
  • IPA: /amˈpalənt/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·pa·lend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen aanpalend
verbogen aanpalende
partitief aanpalends

Bijvoeglijk naamwoord

aanpalend

  1. aangrenzend, direct gelegen naast
    • Het vuur was overgeslagen naar twee aanpalende gebouwen. 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van: aanpalen
verbogen vorm: aanpalende

aanpalend

  1. onvoltooid deelwoord van aanpalen

Gangbaarheid

  • Het woord aanpalend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.