aanpappen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanpappen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈampɑpə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·pap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanpappen
papte aan
aangepapt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanpappen

  1. (spreektaal) (pejoratief) in ~ met: (uit opportunisme, met een verborgen agenda) contact aanknopen met iemand

Gangbaarheid

  • Het woord aanpappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.