aanstichter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanstichter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanstɪxtər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·stich·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanstichten met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanstichter | aanstichters |
verkleinwoord | aanstichtertje | aanstichtertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanstichter m
- Iemand die iets kwaads veroorzaakt
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord aanstichter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanstichter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Håkan Nesser“Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.