aanstichter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanstichter    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanstɪxtər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·stich·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstichter aanstichters
verkleinwoord aanstichtertje aanstichtertjes

Zelfstandig naamwoord

deaanstichterm

  1. Iemand die iets kwaads veroorzaakt
    • Hij is de aanstichter van de ruzie. 
     Een rechercheur die het kwaad niet bestrijdt - en de aanstichters ervan - hoe zou dat overkomen? Maar misschien was hij gewoon oud.[1]
     Het was heel goed mogelijk dat het hele verhaal Gombrowski prima uitkwam, maar de aanstichter was hij niet.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanstichter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.