aanstoot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanstoot    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanstot/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·stoot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstoot aanstoten
verkleinwoord aanstootje aanstootjes

Zelfstandig naamwoord

deaanstootm

  1. een ergernis veroorzaken, zich aan iets ergeren
    • Zit toch niet zo'n aanstoot te geven! 
    • Veel mensen nemen aanstoot aan naaktfoto's in de openbare ruimte. 
  2. een botsing, of iets met een bruuske beweging een zetje geven
    • De aanstoot van een biljardbal met een keu. 
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
aanstoten

aanstoot

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
    • ... dat ik aanstoot. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
    • ... dat jij aanstoot. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
    • ... dat hij aanstoot. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanstoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.