Anstoß

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Anstoß    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈanʃtoːs /
Woordafbreking
  • An·stoß
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse werkwoord anstoßen met het voorvoegsel an-
enkelvoud meervoud
nominatief der Anstoßdie Anstöße
genitief des Anstoßesder Anstöße
datief dem Anstoßden Anstößen
accusatief den Anstoßdie Anstöße

Zelfstandig naamwoord

Anstoß, m

  1. duw, ruk, stoot
  2. (figuurlijk) aanstoot, ergernis, misnoegen
  3. (figuurlijk) impuls, stoot
  4. (sport) aftrap
    «Für Tim und Martin ist der Anstoß die Möglichkeit um zu zeigen, dass sie das Fußballspiel noch immer nicht verlernt haben.»
    Voor Tim en Martijn is de aftrap de mogelijkheid om te laten zien dat ze het voetbal nog altijd niet hebben verleerd.
Synoniemen
  • [1]: Ruck
  • [1]: Stoß
  • [2]: Ärgernis
  • [2]: Verdruss
  • [3]: Anregung
  • [3]: Impuls
Hyperoniemen
  • [4]: Spielbeginn
Afgeleide begrippen
  • [1-4]: anstoßen
  • [2]: anstößig
  • [2]: Anstößigkeit
  • [3]: Denkanstoß
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: an etwas Anstoß nehmen
aanstoot nemen aan iets / zich ergeren aan iets
  • [2]: (bei jemand) Anstoß erregen
aanstoot geven / choqueren / ergeren / shockeren
  • [2]: der Stein des Anstoßes
de steen des aanstoots
  • [3]: den (ersten) Anstoß geben zu
de (eerste) stoot geven tot
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.