aanwassen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanwassen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaɱwɑsə(n)/ (3 lettergrepen)
  • IPA: /'a:nwɑsən/
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanwassenaanwassend
aanwasaangewassen
Woordafbreking
  • aan·was·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanwassen
wies aan
aangewassen
klasse 7 volledig

Werkwoord

aanwassen

  1. ergatief toenemen, aangroeien
    • De rivier wies door de overvloedige regenval sterk aan en trad buiten zijn oevers. 
    • Het oproer wies aan en verbreidde zich ongehinderd over de stad.[1] 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deaanwassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanwas

Gangbaarheid

  • Het woord aanwassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. De patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden..H.Th Colenbrander; Martinus Nijhoff 1899
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.