aanwensel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanwensel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaɱwɛnsəl / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·wen·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanwensel | aanwensels |
verkleinwoord | aanwenseltje | aanwenseltjes |
Zelfstandig naamwoord
het aanwensel o
- hebbelijkheid, gewoonte
- ▸ Vooraan herkent Mia rechter Sophie met haar blonde paardenstaart en haar aanwensel om op haar potlood te kauwen als ze nerveus is.[1]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanwensel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanwensel" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789041417480
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.