aanwensel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanwensel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaɱwɛnsəl/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·wen·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwensel aanwensels
verkleinwoord aanwenseltje aanwenseltjes

Zelfstandig naamwoord

hetaanwenselo

  1. hebbelijkheid, gewoonte
     Vooraan herkent Mia rechter Sophie met haar blonde paardenstaart en haar aanwensel om op haar potlood te kauwen als ze nerveus is.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanwensel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.