aardappelboer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aardappelboer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- aard·ap·pel·boer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aardappel en boer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardappelboer | aardappelboeren |
verkleinwoord | aardappelboertje | aardappelboertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aardappelboer m
- (landbouw) (beroep) boer die aardappels verbouwt
- ▸ 'Wil je aardappelboer worden?'
'Ik heb een moestuin aangelegd.[1]
- ▸ 'Wil je aardappelboer worden?'
- (handel) aardappelverkoper
Synoniemen
- [1] aardappelteler
Gangbaarheid
- Het woord aardappelboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.