adventskaars
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: adventskaars (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ad·vents·kaars
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van advent zn en kaars zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adventskaars | adventskaarsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de adventskaars v / m
- (religie) elk van de vier kaarsen in de adventskrans die men aansteekt in de periode voor het kerstfeest
- ▸ Een kaars die in verband gebracht wordt met Gods beloften. Het is een terugkeer naar het Oude Testament. In Drachten werd het zo weergegeven: „Opnieuw werden we in afwachting van het Heilsfeit verblijd door het aansteken van een adventskaars...”[1]
- ▸ Ik heb me laten vertellen dat er kerken zijn die elke week een zogenaamde adventskaars aansteken. De eerste kaars wordt doorgaans de vierde zondag vóór kerstfeest ontstoken. Vervolgens wordt er elke volgende zondag een bijkomende kaars aangestoken. Dit tot ze alle vier branden op de zondag vóór het kerstfeest. Ook dat gebruik ken ik niet zo uit eigen praktijk.[2]
Gangbaarheid
- Het woord adventskaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Bewaar het Pand” (22 december 2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Ds. J. M. J. Kieviet“Adventskalender en adventsverwachting” (1 december 2018), Reformatorisch Dagblad
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.