afblaffen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afblaffen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑvblɑfə(n)/
Woordafbreking
  • af·blaf·fen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afblaffen
blafte af
afgeblaft
zwak -t volledig

Werkwoord

afblaffen

  1. overgankelijk door bejegening met ruwe woorden van zich afschrikken
    • Hij had me niet moeten afblaffen dat is belachelijk, wat er dan ook is gebeurd, je hebt dat niet op anderen af te reageren. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afblaffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.