afwas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwas    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·was
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afwas afwassen
verkleinwoord afwasje afwasjes

Zelfstandig naamwoord

deafwasm

  1. het afwassen, het af te wassene
     Terwijl Dora de afwas doet ziet ze door het raam de houten wolf die al klaar is op de trap zitten.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
afwassen

afwas

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwassen
    • ... dat ik afwas. 

Gangbaarheid

  • Het woord afwas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.