alternant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  alternant    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɑltərˈnɑnt/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌɑɫ.tər.ˈnɑnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˌɑɫ.tər.ˈnɑnt/
    • (Limburg): /ˌɑl.tɛr.ˈnɑnt/
Woordafbreking
  • al·ter·nant
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Latijnse alternans, tegenwoordig deelwoord van alternare, ("(ver-/uit-)wisselen, aflossen")
  • Naamwoord van handeling van alterneren met het achtervoegsel -ant
enkelvoud meervoud
naamwoord alternant alternanten
verkleinwoord alternantje alternantjes

Zelfstandig naamwoord

dealternantm

  1. (wiskunde) determinant samengesteld uit n functies en n punten (niet noodzakelijkerwijze onderscheiden) door het element i,j gelijk te stellen aan de waarde van de functie i in punt j en vice versa
    • De Vandermondedeterminant is een alternant. 
  2. (taalkunde) elk van meerdere elementen die afwisselend in de taal voor dezelfde functie gebruikt worden
    • Wanneer we een morfeem opvatten als een abstracte grammaticale categorie, zoals Bloomfield doet, dan heten de elementen die die categorie uitdrukken alternanten. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'alternant' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Engels

enkelvoud meervoud
alternant alternants

Zelfstandig naamwoord

alternant

  1. (wiskunde) alternant.

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /al.tɛʁ.nɑ̃/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

alternant m

  1. (onderwijs) iemand die deelneemt aan een studietraject dat uitzicht op een vaste aanstelling biedt.

Bijvoeglijk naamwoord

alternant

  1. afwisselend, alternerend

Werkwoord

alternant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van alterner
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.