ambtsgenoot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ambtsgenoot    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ambts·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambtsgenoot ambtsgenoten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deambtsgenootm

  1. (beroep) iemand die eenzelfde functie met gezag bij de overheid of een kerkgenootschap vervult
     Stap maar uit de EU als het je niet bevalt, zei demissionair premier Rutte tegen zijn Hongaarse ambtsgenoot Orbán.[2]
     Blinken (r) wordt verwelkomd door zijn Israëlische ambtsgenoot Gabi Ashkenazi[3]
Schrijfwijzen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ambtsgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Paulus Houthuijs
    “Brussel en Hongarije in conflict na anti-homowet: hoe verder?” (ZO 27 JUNI 2021), NOS
  3. Weblink bron “Minister Blinken (VS) begint Midden-Oostenreis in Israël” (DI 25 MEI 2021), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.