amechtig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  amechtig    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈmɛxtəx/ (3 lettergrepen); /ɑˈmɛxtəx/
Woordafbreking
  • amech·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘sterk hijgend’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
  • Afgeleid van amacht met het achtervoegsel -ig, afgeleid van macht met het voorvoegsel a-,
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen amechtigamechtigeramechtigst
verbogen amechtigeamechtigereamechtigste
partitief amechtigsamechtigers-

Bijvoeglijk naamwoord

amechtig

  1. sterk hijgend
  2. kortademig
  3. (figuurlijk) krampachtig, vertwijfeld
    • Hij deed een amechtige poging zijn beschadigde imago weer wat op te poetsen. 
     De centrale hal was voorzien van een sensationele kroonluchter, die amechtig antiek hing te zijn. `Een van onze pronkstukken,' zei de majordomus, die alles merkte, dus ook dat de lamp mij was opgevallen. 'Alleen erg lastig in het onderhoud.[2]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

amechtig

  1. op amechtige wijze

Gangbaarheid

  • Het woord amechtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.