anti

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  anti    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑnti/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • an·ti
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘tegen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Grieks: 'anti' [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord anti anti's
verkleinwoord antietje antietjes

Zelfstandig naamwoord

deantim

  1. de tegenstander
    • De anti's  hebben de verkiezingen verloren.
Vertalingen

Bijwoord

anti

  1. tegen
    • Ik ben vaak anti, vooral als andere mensen vóór zijn. 
Vertalingen

Voorzetsel

anti

  1. zich kerend tegen, met afwijzing van
     Ik ken de geschiedenis van Wilders, en we kennen allemaal zijn opinies, die absoluut állemaal anti-rechtsstatelijk zijn, en anti-democratisch, anti de rechtsorde.[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord anti staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "anti" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. anti op website: Etymologiebank.nl
  3. Weblink bron
    Jozias van Aartsen geciteerd door Petra de Koning & Guus Valk
    “Jozias van Aartsen: ‘Doe het niet, zeg ik tegen Dilan. Ga niet met de PVV praten’” (1 december 2023) op nrc.nl
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Aymara

Zelfstandig naamwoord

anti

  1. (scheikunde) koper

Quechua

Ch
A
K
U

Bijwoord

anti

  1. (windstreek) oost
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.