apparatuur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  apparatuur    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɑparaˈtyr/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ap·pa·ra·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • van Duits Apparatur, in de betekenis van ‘samenstel van apparaten’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apparatuur -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deapparatuurv

  1. geheel aan toestellen en toebehoor dat men voor een bepaalde taak benodigt.
    • Hoewel hij nooit kookte had hij toch een enorme hoeveelheid keukenapparatuur in zijn keuken staan. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord apparatuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.