uitdijen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitdijen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœydɛiə(n)/
Woordafbreking
  • uit·dij·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitdijen
dijde uit
uitgedijd
zwak -d volledig

Werkwoord

uitdijen

  1. ergatief meer of groter worden, toenemen
    • De beverstand zal de komende jaren verder uitdijen door projecten die de rivieren en beken meer ruimte geven. 
  2. ergatief in omvang toenemen, aangroeien
    • Einstein ging ook uit van een statisch heelal, maar uit zijn algemene relativiteitstheorie bleek onomstotelijk dat het heelal moest uitdijen of ineenstorten. 
  3. ergatief dikker worden, opzwellen
    • Laat het licht langzaam uitdijen zodat het je hele kamer vult. 
  4. wederkerend zich ~ in omvang toenemen
    • Het tekort op de begroting heeft zich alsmaar uitgedijd. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitdijen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.