autoboer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  autoboer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑutoˌbur/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • au·to·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autoboer autoboeren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deautoboerm

  1. (beroep) (informeel) iemand die personenwagens verkoopt
     Slechts drie sponsors waren niet geïnteresseerd in de televisie. De plaatselijke autoboer, de maker van de plastic foudraaltjes voor de passe-partouts en een kleine sponsor die graag gasten in Haarlem ontmoet en niet meer dan dat.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord autoboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron Succesformule Haarlem onder druk in: Het Parool , jrg. 50 nr. 14066 (28 december 1990), p. 15 kol. 3
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.