babbelaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  babbelaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bab·be·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snoepje’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • Naamwoord van handeling van babbelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud meervoud
naamwoord babbelaar babbelaars
verkleinwoord babbelaartje babbelaartjes

Zelfstandig naamwoord

debabbelaarm

  1. iemand die veel kletst
    • De oude vrouwen waren echte babbelaars.  
  2. geel kleurig snoepje uit Zeeland gemaakt van boter, suiker, water, azijn en wat zout, boterbabbelaar
  3. (zangvogels) een zangvogel uit de familie Leiothrichidae 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord babbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.