bangheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bangheid    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑŋhɛit/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈbɑŋɦɛːɪt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈbɑŋɦɛːt/
Woordafbreking
  • bang·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van bang met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud meervoud
naamwoord bangheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debangheidv

  1. een toestand van schrik
    • Bij bangheid gaat het hart sneller slaan. 
  2. het gauw bang zijn
    • Je zal je bangheid voor het donker moeten proberen af te leren. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bangheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.