basisschool

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  basisschool    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbazɪsxoɫ/
Woordafbreking
  • ba·sis·school
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basisschool basisscholen
verkleinwoord basisschooltje basisschooltjes

Zelfstandig naamwoord

debasisschoolv/m

  1. (onderwijs) een school voor lager onderwijs
    • Morgen zal hun zoontje voor het eerst naar de basisschool gaan. 
    • In de Baptistenkerk aan de Hoofdweg zijn deze woensdagmorgen de groepen 6, 7 en 8 van de basisscholen De Blokstoeke en De Fontein bijeen. Want het is Dankdag voor Gewas en Arbeid. En waar in grote delen van Nederland deze christelijke feestdag een vrijwel onbekend fenomeen is geworden, wordt er hier in Westerhaar volop aandacht aan besteed. [1] 
     De laatste keer dat ze een mode-show had gelopen, was op de basisschool.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord basisschool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.