beroepspersoneel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: beroepspersoneel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·roeps·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van beroep zn en personeel zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beroepspersoneel | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het beroepspersoneel o
- de personen die betaalt worden om een bepaalde functie te vervullen
- ▸ De Nederlandse brandweer is wel afhankelijk van de vrijwilligers. Het operationele deel van de brandweer bestaat uit 24.000 mensen. Slechts 5000 van hen doen het brandweerwerk beroepsmatig. Alleen in de veiligheidsregio's Haaglanden en Amsterdam-Amstelland is er meer beroepspersoneel dan er vrijwilligers zijn.[1]
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord beroepspersoneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Aantal vrijwillige brandweervrouwen met een kwart gedaald” (Vrijdag 30 juni 2017, 10:00), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.