beschuit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beschuit    (hulp, bestand)
  • IPA: /bə'sxœyt/
Woordafbreking
  • be·schuit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘baksel’ voor het eerst aangetroffen in 1343 [1]
  • komt van het Latijnse bis (tweemaal) en het Franse cuire (koken, bakken).
enkelvoud meervoud
naamwoord beschuit beschuiten
verkleinwoord beschuitje beschuitjes

Zelfstandig naamwoord

debeschuitv/m

  1. (voeding) een licht, tweemaal gebakken baksel van tarwe
    • Hoe vaak eet jij een beschuitje? 
    • Bij de geboorte van de baby eten wij beschuit met muisjes. 
     Helaas was het pas het begin. Na drie dagen in bed met een dieet van water, appelsap en beschuit, wilde mijn vrouw haar benen strekken.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord beschuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.