beving

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beving (zelfstandig naamwoord)    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈbevɪŋ/ (2 lettergrepen)
  • Geluid:  beving (werkwoord)    (hulp, bestand)
    • IPA: /bəˈvɪŋ/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·ving
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van beven met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord beving bevingen
verkleinwoord bevinkje bevinkjes

Zelfstandig naamwoord

debevingv

  1. (seismologie) aardbeving, het trillen van de grond
    • De beving deed zich gisteravond voor en had een kracht van 6,1 op de schaal van Richter. 
  2. ongecontroleerde, schokkerige beweging van het lichaam
    • Door zijn ziekte had hij last van bevingen en verkrampingen. 
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bevangen

beving

  1. enkelvoud verleden tijd van bevangen
    • Ik beving. 
    • Jij beving. 
    • Hij, zij, het beving. 

Gangbaarheid

  • Het woord beving staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.