bevrijdingsdag

Niet te verwarren met: Bevrijdingsdag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bevrijdingsdag    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈvrɛidɪŋzˌdɑx/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·vrij·dings·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bevrijdingsdag bevrijdingsdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debevrijdingsdagm

  1. datum waarop een eind komt aan de bezetting door een vreemde overheerser
     Op bevrijdingsdag was hij er bij toen op het Spui in Den Haag de inboedel van het NSB-kringhuis op straat werd gesmeten en in brand gestoken (…).[1]
  2. datum waarop een eind komt aan een periode met ernstige vrijheidsbeperkingen
     Met jaloersmakende zelfverzekerheid hief de Deense regering dinsdag in één klap alle coronamaatregelen op. De Denen wierpen hun mondkapjes af en vierden net als vorig jaar in september bevrijdingsdag.[2]
  3. datum waarop de bevrijding van een vreemde overheerser wordt gevierd
     Zelensky spreekt Denen toe op hun bevrijdingsdag[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bevrijdingsdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Tracy Metz
    “Amateur-fotografen in de bezetting; De vrijheid met vakantie” (29 april 1995) op nrc.nl
  2. Weblink bron “Wat Nederland kan leren van de Denen: je data op orde hebben” (4 februari 2022) op nrc.nl
  3. Weblink bron “Zelensky spreekt Denen toe op hun bevrijdingsdag” (5 mei 2022), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.