billijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  billijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɪlək/
Woordafbreking
  • bil·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen billijkbillijkerbillijkst
verbogen billijkebillijkerebillijkste
partitief billijksbillijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

billijk

  1. redelijk, rechtvaardig, eerlijk, een niet te hoge of te lage prijs
    • Hij verkocht die lamp voor een billijke prijs. 

Bijwoord

billijk

  1. redelijk, rechtvaardig, eerlijk, een niet te hoge of te lage prijs
     De stem der redelijkheid in haar hoofd zei haar dat ze zich vooral billijk op moest blijven stellen en rustig blijven.[4]
Verwante begrippen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
billijken

billijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billijken
    • Ik billijk. 
  2. gebiedende wijs van billijken
    • Billijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billijken
    • Billijk je? 

Gangbaarheid

  • Het woord billijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.