blamage

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blamage    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bla·ma·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘afgang’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • Naamwoord van handeling van blameren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord blamage blamages
verkleinwoord blamagetje blamagetjes

Zelfstandig naamwoord

deblamagev

  1. een afgang veroorzaakt door eigen falen
    • De actie werd een complete blamage. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blamage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.