blauwig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blauwig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈblɑuwəx/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈblʌʊəχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈblʌːβ̞əx/
Woordafbreking
  • blau·wig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van blauw met het achtervoegsel -ig.
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen blauwigblauwigerblauwigst
verbogen blauwigeblauwigereblauwigste
partitief blauwigsblauwigers-

Bijvoeglijk naamwoord

blauwig

  1. een beetje blauw
    • Na zijn val had zijn gezicht iets blauwigs. 
  2. op blauw lijkend
    • Dit groen is bijna blauwig. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blauwig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.