bleuheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bleuheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bleu·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van bleu met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord bleuheid bleuheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debleuheidv

  1. het verlegen zijn
     “Ik vind het heel moeilijk om nabij te zijn met mensen die ik niet ken. Nou ja, ik heb het niet met iedereen. Maar over het algemeen heb ik een soort bleuheid, naaktheid. Ik voel me kwetsbaar.[1]
     Pechtold en de media, Ze hadden iets met elkaar. Reeds als wethouder in Leiden (1997-2003) wist de D66’er –die in zijn lyceumtijd via het schooltoneel zijn bleuheid overwon– de pers blindelings te vinden, en zij hem.[2]
Synoniemen
Antoniemen
  • brutaalheid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bleuheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
68 %van de Nederlanders;
25 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Weblink bron “‘Ik ben een beetje priesterig’” (04/12/2009), HP de Tijd
  2. Weblink bron
    Addy de Jong
    “Pechtold: Meer dan een parmantige passant” (08-10-2018), Reformatorisch Dagblad
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.