bleu

Niet te verwarren met: BLEU

Nederlands

 
2. lichtblauw
Uitspraak
  • Geluid:  bleu    (hulp, bestand)
  • IPA: /blø/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • bleu
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bleubleuerbleust
verbogen bleuebleuerebleuste
partitief bleusbleuers-

Bijvoeglijk naamwoord

bleu

  1. (verouderd) schuchter, bedeesd, verlegen, blood, blo [7] [8]
  2. (kleur) lichtblauw
    • het oranje blanje bleu (de Nederlandse vlag) 
Afgeleide begrippen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord bleu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[9]

Verwijzingen

Frans

 
2. blauw
Uitspraak
  • Geluid:  bleu    (hulp, bestand)
  • IPA: /blø/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   bleu bleus
  vrouwelijk   bleue bleues

Bijvoeglijk naamwoord

bleu

  1. (kleur) blauw
  2. (spreektaal) zat
    «Bon Dieu, comme j’étais bleu
    Goeie God, wat was ik dronken![1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bleu     le bleu     bleus     les bleus  

Zelfstandig naamwoord

bleu m

  1. (kleur) blauw
  2. (spreektaal) groentje, beginneling[1]
  3. (spreektaal) smeris, agent[1]
Anagrammen
  • UEBL

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.