bleyða

Oudnoords

Woordafbreking
  • bley·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs		 tegenwoordige
tijd		 verleden
tijd		 voltooid
deelwoord
bleyða
bleyðar
bleyðaði
bleyðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

bleyða

  1. week maken
  2. vernederen
Verwante begrippen
  • [1]: bleyta, deigja, kløkkva, mýkja
v
zwak		 enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bleyða         bleyður        
genitief   bleyðu         bleyðna        
datief   bleyðu         bleyðum        
accusatief   bleyðu         bleyður        

Zelfstandig naamwoord

bleyða v

  1. (pejoratief) lafaard
  2. (pejoratief) lafbek
Verwante begrippen
  • [1]: dugga, mannlǽða, rǽningi, skauð
  • [2]: skauð
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.