bonze

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bonze    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔnzə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bon·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • zn: van Japans 坊主 (bōzu) / 房主 (bō-nushi) [1]
    • [1] via Frans bonze, in de betekenis van ‘Japanse boeddhistische priester’ aangetroffen vanaf het jaar 1824 [2]
    • [2] via Duits Bonze, in de betekenis van ‘invloedrijk persoon, partijbons’ aangetroffen vanaf het jaar 1830 [2]
  • ww: van  bons ww  met de uitgang -e, waarbij de sisklank weer stemhebbend wordt zodat de s in een z verandert
enkelvoud meervoud
naamwoord bonze bonzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debonzem

  1. overste van een boeddhistische tempel, ook de priester of monnik
  2. (informeel) baas, bobo

Werkwoord

vervoeging van
bonzen

bonze

  1. aanvoegende wijs van bonzen

Gangbaarheid

  • Het woord bonze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
25 %van de Nederlanders;
23 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.