bouwfirma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwfirma    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑufɪrma/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwfirma bouwfirma's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debouwfirmav/m

  1. (bedrijf), (bouwkunde) bedrijf dat zich toelegt op het maken van gebouwen
    • De bouwinspecteur en de projectleider van de bouwfirma gaan bovendien direct om tafel zitten om het hele project door te nemen. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwfirma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.