bouwfirma
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bouwfirma (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɑufɪrma / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- bouw·fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw ww en firma zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwfirma | bouwfirma's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de bouwfirma v / m
- (bedrijf), (bouwkunde) bedrijf dat zich toelegt op het maken van gebouwen
- De bouwinspecteur en de projectleider van de bouwfirma gaan bovendien direct om tafel zitten om het hele project door te nemen. [1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bouwfirma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Buddingh', H.Bouwcontrole per post in R’dam verleden tijd (28 oktober 2006) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-03-23
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.