bouwnummer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwnummer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑunʏmər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·num·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwnummer bouwnummers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetbouwnummero

  1. (bouwkunde) nummer waarmee afzonderlijk te verkopen onderdelen van een bouwproject wordt aangeduid
    Niet te verwarren met het huisnummer, dat meestal pas later door de gemeente wordt toegekend.
     De verkoop is gestart en mensen kunnen tot maandag 4 april aangeven welk bouwnummer hun voorkeur heeft.[1]
  2. (scheepvaart) nummer waarmee een schip tijdens de bouw wordt aangeduid, voordat het met een naam gedoopt is
     De trappen af, tot ze vlakbij het schip waren, dat nog geen naam had, alleen een nummer: ja, 214, heette het, bouwnummer 214.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bouwnummer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Hakketak, Francine sprak… Ab van der Wiel en Margot Simons van De Meelfabriek” (4 april 2016) op nu.nl
  2. Weblink bron
    Hans van Wetering
    De documentalist in: Parmentier., jrg. 15 nr. 2 (juni 2006), p. 137/138
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.