brik


Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brik    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brik
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zeilvaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1781 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rijtuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1898 [1]
  • In de betekenis van ‘(gebroken) baksteen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1282 [1]

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord brik brikken
verkleinwoord brikje brikjes

[A] debrikm

  1. bakstenen die zo slecht gebakken zijn dat ze broos zijn
  2. (België) pak voor drank
Vertalingen

[B] brik v

  1. (transport) een vierwielige wagen
  2. (scheepvaart) een groot zeilschip

Gangbaarheid

  • Het woord brik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Gronings

Woordafbreking
  • brik

Zelfstandig naamwoord

brik

  1. baksteen

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /brɪk/
Woordafbreking
  • brik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord brík
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brik     brika     brikar     brikane  

Zelfstandig naamwoord

brik v

  1. (bouwkunde) balustrade, hekwerk
  2. (figuurlijk) barrière, belemmering, perk
  3. een lage houten wand
Afgeleide begrippen
  • [3]: båsbrik
  • [3]: skilbrik
Synoniemen
Hyperoniemen
  • [3]: bordvegg
Typische woordcombinaties
  • [1]: brika på galleriet
de balustrade van een galerij
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: over alle brikar
over alle barrières
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.