broodje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  broodje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbrocə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • brood·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord broodje broodjes

Zelfstandig naamwoord

hetbroodjeo dim. tant.

  1. (voeding) klein brood, vaak versierd, belegd of in een speciale vorm, voor één persoon
    • In de supermarkt kocht ik een belegd broodje. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • broodje aap, broodjenuchter, broodjesbar, broodjeshuis, broodjeslunch, broodjesmaaltijd, broodjesproject, broodjesservice, broodjeswinkel, broodjeszaak
Uitdrukkingen en gezegden
  • Als warme broodjes over de toonbank gaan/vliegen
Goed verkocht worden; een groot succes zijn, erg populair of in trek zijn
  • Ergens een broodje aan hebben
Ergens maar nauwelijks van kunnen leven
  • Zijn broodje bij elkaar scharrelen
Moeite hebben om de kost te verdienen
  • Zoete broodjes bakken
Zich aardig/inschikkelijk/deemoedig enz. tonen, als poging om een eerder gemaakte fout te compenseren
Spreekwoorden
  • Als de boter duur wordt, leert men het broodje droog eten
  • De geleende broodjes zullen weerkeren
  • Een broodje daags gespaard, maakt een goede zak tarwe ’s jaars
  • Het is net zo goed, of ge bij de bakker om een broodje komt
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

hetbroodjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord brood

Gangbaarheid

  • Het woord broodje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.