buurvrouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buurvrouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbyrvrɑu/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • buur·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurvrouw buurvrouwen
verkleinwoord buurvrouwtje buurvrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

debuurvrouwv

  1. vrouw woonachtig in het belendende huis
    • De buurvrouw kwam even koffiedrinken. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord buurvrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

buurvrouw

  1. buurvrouw; vrouw woonachtig in het belendende huis

Veluws

Zelfstandig naamwoord

buurvrouw

  1. buurvrouw; vrouw woonachtig in het belendende huis
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.