buurvrouw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: buurvrouw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbyrvrɑu / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- buur·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buur en vrouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buurvrouw | buurvrouwen |
verkleinwoord | buurvrouwtje | buurvrouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
de buurvrouw v
- vrouw woonachtig in het belendende huis
- De buurvrouw kwam even koffiedrinken.
Hyponiemen
- achterbuurvrouw, benedenbuurvrouw, bovenbuurvrouw, onderbuurvrouw, overbuurvrouw
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord buurvrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buurvrouw" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
buurvrouw
- buurvrouw; vrouw woonachtig in het belendende huis
Veluws
Zelfstandig naamwoord
buurvrouw
- buurvrouw; vrouw woonachtig in het belendende huis
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.