vrouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vrouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /vrɑu/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • vrouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorname vrouw, dame’ voor het eerst aangetroffen in 1151.[1] [2]
  • [1], [3]: erfwoord: Middelnederlands vrouwe ‘heerseres, voorname/adellijke dame, meesteres’,[3] uit Oudnederlands frouwa, ontwikkeld uit Oergermaans *frawjōn, een afleiding van *frawan- ‘heer’ (waaruit Oudsaksisch frō en Oudengels frēa), bij Indo-Europees *preh₃-u̯o-, waartoe ook Tsjechisch pravý ‘recht, juist’, Oudgrieks prānḗs ‘voorwaarts geneigd’ en Sanskriet pravaṇáḥ ‘voorwaarts geneigd, neerhellend’ behoren.[4] Evenals Nederduits Fro, Duits Frau en Fries frou(we).
  • [2]: in de betekenis ‘echtgenote’ aangetroffen vanaf 1512.[5]
  • [4]: in de betekenis ‘speelkaart met vrouwfiguur’ aangetroffen vanaf 1712.[5]
enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord vrouwtje vrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

devrouwv

  1. (biologie) volwassen mens van het vrouwelijk geslacht
     De vrouw schrok. 'Wat doèn jullie hier?'[6]
     Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was.[7]
  2. (pregnant), (familie), (juridisch) vrouwelijke partner in een blijvende relatie
    • Op het feest werd ik aan zijn vrouw voorgesteld. 
  3. (verouderd), (maatschappij) iemand van het vrouwelijk geslacht met veel aanzien, met een hoge maatschappelijke stand (bijv. van adel)
  4. (kaartspel) speelkaart waarop een vrouwelijke figuur (vaak een koningin) staat afgebeeld
Synoniemen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • [4] hartenvrouw, klaverenvrouw, ruitenvrouw, schoppenvrouw
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vrouw

  1. (biologie) vrouw; een volwassen vrouwelijke mens
  2. vrouw; de vrouwelijke partner in een huwelijk
Hyponiemen

Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord vrouw vrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vrouw

  1. (biologie) vrouw; een volwassen vrouwelijke mens
  2. vrouw; de vrouwelijke partner in een huwelijk
Hyponiemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.